balderachtig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: bolderachtig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), balderig (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), bolderig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), ballerig

  1. ruw, wild

    Het weer is mij te balderachtig um der oet te gaon (Stieltjeskanaal)

    Hij was balderachtig mit de peerden (Roswinkel)

    Ik doou niet met, het is mij veuls te bolderachtig (Eext)

    Zie ook:
  2. druk, lawaaierig

    Het is een bolderachtige boudel; het gait er altied zo te keer (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...