baldern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: boldern (Zuidwest-Drenthe Zuid), baltern (Veenkoloniën)

  1. te keer gaan, lawaai maken

    De kwaojonges leupen om hoes tou te baldern (Peize)

    Wij kriegt aander weer; de roene baldert

    dakgoot

    De wagen boldert aover der straote (Ruinen)

    Zie ook:
  2. veel en luidruchtig praten, opscheppen

    Wat kan die paander proten. Hij baldert mar an ien stuk deur (Havelte)

    Zie ook:
  3. foeteren met harde, kwade stem

    Die vrouw baldert aaid an met heur kinder (Eext)

    Zie ook:
  4. wild doen

    Hij balderde aordig over zien laand met de neie trekker (Gasselte)

    Zie ook:
  5. geluid maken door korhoenders tijdens de balts

    Korhounder waren ok weer an het baldern (Vries)

    zie ook

    baltsen

    beldern

    Zie ook:
  6. door iets heenlopen

    Aj het aordig drok hebt, kuj wal zeggen: daor bolder ik wel deur (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  7. duikelen, buitelen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wat baldert die kieften (Sleen)

    Zie ook:
  8. met een vuurwapen schieten

    Zie ook:
  9. met een stok in de bomen smijten (wb:Eel), zie ook

    bongeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...