Ook: boldern (Zuidwest-Drenthe Zuid), baltern (Veenkoloniën)
te keer gaan, lawaai maken
De kwaojonges leupen om hoes tou te baldern (Peize)
Wij kriegt aander weer; de roene baldert
dakgoot
De wagen boldert aover der straote (Ruinen)
veel en luidruchtig praten, opscheppen
Wat kan die paander proten. Hij baldert mar an ien stuk deur (Havelte)
foeteren met harde, kwade stem
Die vrouw baldert aaid an met heur kinder (Eext)
wild doen
Hij balderde aordig over zien laand met de neie trekker (Gasselte)
geluid maken door korhoenders tijdens de balts
Korhounder waren ok weer an het baldern (Vries)
zie ook
baltsen
beldern
door iets heenlopen
Aj het aordig drok hebt, kuj wal zeggen: daor bolder ik wel deur (Hollandscheveld)
duikelen, buitelen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Wat baldert die kieften (Sleen)
met een vuurwapen schieten
Zie ook:met een stok in de bomen smijten (wb:Eel), zie ook
bongeln