ballast I -en, dehet
  1. onnut of lastig persoon, druktemaker, deugniet

    De dree wichter van oze buren bint slim gezeggelijk, maor die jong is zo'n ballast! (Beilen)

    Het is een flinke, gezonde jonge, mar o, het is zo'n ballast (Ruinen)

    Een koper zunder geld is een ballast op de mark (Sleen)

    Zie ook:
  2. rommel

    Wat is het door altied een ballast op het arf (Broekhuizen)

    Der komp ballast oet het juur

    zie ook

    Zie ook:
  3. lawaai

    Het was altied dezelfde, die veul ballast meuk (Erica)

    Zie ook:
  4. lomp beest(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een ballast van een peerd (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...