balsturig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. ongezeglijk, eigenzinnig

    Toen wai oons peerd aanspanden, was hij aordig balsturig (Peize)

    Ik wete nooit precies, wat aj wilt, ie bint altied zo balsturig

    belediging of teleurstelling

    Zie ook:
  2. ruig, wild

    Het is balsturig weer

    hij toont zich van zijn goeie kant

    Wat bint die jongen balsturig, der is zeker sturm op komst (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...