bandgaarde -n, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: ...gare, ...geerde, ..gaorde (Midden-Drenthe), ..gaar (Zuidoost-Drenthe), ..garre (Zuidwest-Drenthe), ..garde (Zuidwest-Drenthe)

  1. lange twijg - meestal van de (water)wilg - gebruikt bij het dekken van stro of riet en bij het maken

    Wij hebt de dekker op het huus, nou murre wij baandgarden snien (Havelte)

    Pak mij ies even een bandgaarde, dat peerd wil niet lopen (Padhuis)

    Aj dat nog ies een keer wèer doet, dan kreej met de baandgare (Beilen)

    Een baandgarde um de takkebos (Hollandscheveld)

    uitgesproken

    bandentwieg

    Zie ook:
  2. lange dunne stok van vuilboom, gebruikt bij het rietdekken, om het riet neer te drukken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...