batsen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. botsen, stoten

    Wie batsten mit de kop tegen mekaor an (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. slaan

    Bats hum veur de kop, as e je anwil (Hijken)

    Zie ook:
  3. vallen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij batste met geweld van de helling of (Hijken)

    Zie ook:
  4. smijten(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij batste de rommel op de grond

    Zie ook:
  5. baggeren(Midden-Drenthe)

    Loop niet zo deur het waoter te batsen (Grolloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...