verzorgen, voorzien van het benodigde
Hij wordt op zien wenken bediend (Buinen)
Hij lat hom bedeinen
inwendig
Aj de meinsen goed bedienden, dan hul ie ook klaanten (Koekange)
Ik zal oe netties bedienen
van onderen af aan
Hij giet geregeld uut bedienen
geen poot
De buurvrouwlu kwamen te bedeinen
heeft zwarte knieën
Wij bedeeinen ouszölf, as wij met het woordenbouk an de gang binnen (Norg)
een ambt waarnemen
De domnee bediende de deup an vief kinder (Padhuis)
het H. Oliesel toedienen aan een stervende
Hij is nich veul meer, hij is al
bedeind (Barger Compascuum)
Ik heb liever dat ie mij bedienen as de pastoor (Meppel)
een kaart van de gevraagde kleur of troef bijleggen
Hej gien troef? Ie hebt niet
bediend (Hijken)