bedoeling -s, -en, (, de

Spellingvarianten als bij: bedoelen

  1. doel, oogmerk

    Hij hef dat met een bedoeling daon (Exlo)

    Ik heb dat hoes koft, mar dat was niet de bedoeling; het gung mij um het striekgeld (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. voornemen, plan

    Het is de bedoeling, daw 't aovend bij mekaar koomt (Ruinerwold)

    Hij hef altied wel goeie bedoelings, mar er komt weinig van terechte (Zuidwolde)

    Zie ook:
  3. zin, betekenis

    Wat is de bedoeling van die iene knop an je radio? (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...