bevuilen
Hie hef mij de hiele zaak bedaon
en
(wederk.) zich bevuilen
Hij har zuk van onder tot boven bedaon (Nieuw Schoonebeek)
Oh, schei uut, ik bedoe mij van het lachen
zie ook
met je doen
In het ziekenhuus hej kaans dat ze oe van alle kaanten beklopt en bedoet (Uffelte)