bedoen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. bevuilen

    Hie hef mij de hiele zaak bedaon

    en

    Zie ook:
  2. (wederk.) zich bevuilen

    Hij har zuk van onder tot boven bedaon (Nieuw Schoonebeek)

    Oh, schei uut, ik bedoe mij van het lachen

    zie ook

    Zie ook:
  3. met je doen

    In het ziekenhuus hej kaans dat ze oe van alle kaanten beklopt en bedoet (Uffelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...