begaffeln overgankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. in orde maken, fiksen

    Hoe hij det allemaole begaffelt, is mij een raodsel, maar hij krig 't altied klaor (Ruinerwold)

    Ik kun het wark niet zo gauw begaffeln (Rolde)

    Partie weet niet hoe ze 't begaffeln zölt um mar in een goed bladtien te komen staon bij een arfoom (Koekange)

    Zie ook:
  2. draaiende houden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie kun heur hoesholling haost niet begaffeln (Eext)

    Zie ook:
  3. toetakelen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Die honden hebt mekaar aordig begaffeld (Oosterhesselen)

    Hij hef zuk lillijk begaffeld met dat hakmes (Zwinderen)

    zie ook

    begaspeln, begatken

    Zie ook:
  4. bedriegen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die vent is zo slecht, hij hef mij helemaole begaffeld (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...