beglèren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. besmeren

    Doe hest dien huil pak begleerd (Emmer Compascuum)

    Hij begleert zuk altied, net geliek wat of hij ok döt (Barger Compascuum)

    Hij hef mij hielmaol beglèerd (Sleen)

    80 cm hoog

    beflèren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...