begroeten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. begroeten

    Zie luip hom in de muide om hom te begroeten (Emmer Erfscheidenveen)

    Hij begroette mij of e mij al jaoren kende (Oosterhesselen)

    Wij hoopt je 't harfst in Slien weer te begroeten (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...