begruien onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. begroeien

    De barm van de weg begreuit al mooi (Ruinerwold)

    De mure was huilemaol mit klimop begruid (Emmer Compascuum)

    Het is een goed begruid biest

    ook fig.: in financieel opzicht

    Die koe is nog niet dik genog, hij moet nog even begruien (Klazienaveen)

    Die jongbeeist zeeit der mooi begruid oet

    vertellen

    Hij is der al in begreuid

    de keel uit

    Het is begreuid

    hij kan hard schreeuwen

    'Begroeid

    veel zorgen of problemen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...