Ook: beheurlijk
zoals het hoort
Ie moet je in gezelschap beheurlijk gedragen (Beilen)
behoorlijk
Zij hebt een beheurlijk inkomen (Hollandscheveld)
Het weer is beheurlijk gooud (Anderen)
Hoe giet het er met? Behèurlijk (Sleen)
erg, zeer
Het is een beheurlijk groot huus (Coevorden)
Dei som was beheurlijk stoer (Emmer Compascuum)