bejagen
Zie kunt niet in iene dag dat hiele bos bejagen (Noordscheschut)
de jacht leren
Een hond bejagen (Hoogeveen)
Een bejaagde hond (Sleen)
voordeel halen
Op de mark was niks te bejagen (Oosterhesselen)
Daor is niet veul an te bejagen (Eelde)
Der is niks mit te bejagen
roddelend en scherp met de mond (Nsch), zie ook
bejacht