bejegen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bejegenen, behandelen

    Wat dacht ie, dat ik mij zo bejegen laot (Vries)

    Hie hef dat wicht mal bejegend

    het heeft er gespannen

    Zie ook:
  2. te pakken nemen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die vent hebt ze even gooud bejegend (Eext)

    Zie ook:
  3. ontmoeten(Zuidwest-Drenthe)

    Op het mark bejegende mij nog een aol schoelkameraod (Oosterhesselen)

    As hum maor gien kwaod bejegend is

    als bn.

    Der zullen dij nog zwienen bejegen

    zie ook

    Zie ook:
  4. lukken(Kop van Drenthe)

    Dat is goud bejegend (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...