bekörten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bekorten, minder geven

    Zie hebt oes aordig bekört met 't melkgeld (Sleen)

    met die oetkering (Padhuis)

    Zie ook:
  2. met minder genoegen nemen

    Ik heb het wal zunig, maar kan mie mit het eten toch nich bekorten (Barger Compascuum)

    Mos die der nait op bekörten

    overigens hoofdzakelijk in uitdrukkingen als

    Nou, a'k je niet bekörte, dan doe mij nog maar een koppie (Coevorden)

    toe dan mor (Hoogeveen)

    wil ik wel miteten

    heden, jao, dat is ok zo (uitspraak als

    IJ bekört oes er niks um, wij hebt zat

    rouwbeklag

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...