bekieken overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. bekijken

    Aj koomt, maj alles bekieken (Fluitenberg)

    De hiele buurt mus het neie peerd bekieken (Zwiggelte)

    Zo heb ik het nog nooit bekeken (Sleen)

    Dat is goed bekeken (Nieuw Dordrecht)

    Ie kunt dat hele geval van twei kaanten bekieken (Noordscheschut)

    Zie ook:
  2. (be)zien, nadenken over

    Of wij dat doet, dat zuw nog wal even bekieken (Valthe)

    Dat wil ik eerst ies goed bekieken (Geesbrug)

    Ik heb 't al lang bekeken

    is toegewijd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...