Ook: bekladdern
bekladden
De veugels hebt de ramen mooi bekladderd (De Wijk)
Non moej die baander niet zo bekladden, 't is gien gezicht (Oosterhesselen)
Makkelijk genog, iene zien goeie name bekladden (Hoogeveen)
belasteren
Zie hebt die beiden op die aovend mooi beklad(derd) (Sleen)
Het is makkelijker iene te bekladden dan te priezen (Pesse)
hartvormige aftekening
beklatern