bekletsen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bekletsen

    Hai kin het nait laoten ein aander te bekletsen (Emmer Erfscheidenveen)

    Ze hebt de boel bekletst (Dwingelo)

    Aj niet bekletst wordt, deugt er wat niet (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...