klaar krijgen, zich redden
Hij mus alles allennig beknooien (Roderwolde)
De kuunst is um 't zo te beknooien dat het past (Fluitenberg)
Ze blieft de boel nuver beknooien
hebben wij
Hij
beknooit humzölf
teveel kleding
bekonkelen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
Dat hebt ze onder mekaar beknooid (Barger Oosterveld)