bekstuk het
  1. iem. met grote mond

    Die kerel is

    een bekstok, altied de grote waffel veuran (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. gebekt en slagvaardig persoon

    Zien vrouw is een bekstuk (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...