bel I -len, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: belle (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. Rekking in kvd en vk

    Zie ook:
  2. schel, bel

    Hie hef gien bel mèer an de fiets (Zweelo)

    Hij was an het bellen blaozen (Een)

    De bel in de waterpas

    wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje

    Wie zal de katte de belle anbienden

    hij is niet al te snugger

    Een belle jenever

    is slim

    Hij trekt nogal gauw an de bel (Roderwolde)

    Zie ook:
  3. hanger

    Zij har golden bellen in de oren (Barger Oosterveld)

    De bellen hangt an de haover

    heeft ontslag

    Zie ook:
  4. snottebel

    Het kleine jong had een bel an de neus (Eext)

    Zie ook:
  5. vod, tont

    Ik heb alles in de vodden stopt, het waren niks as bellen (Weerdinge)

    Het waren allemaole tonten en bellen (Vledder)

    Zie ook:
  6. kledingstuk van slechte stof

    Wat een bel van een jurk hej daor an (Zwiggelte)

    Zie ook:
  7. waardeloos vrouwspersoon

    Het is ain nuchtern belle, wait nait, wat e praot (Tweede Exloërmond)

    Wat een bel van een wief (Zuidlaren)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...