belang -en, het
  1. belang

    Ik heb wal belang bie dat peerd (Barger Oosterveld)

    Wat een belang!

    een lief veulentje

    Hij zit in het bestuur van het plaotselijk belang (Exlo)

    Hij hef daor belangen in

    uitgelaten vrouw of meisje

    Hie stemde veur, umdat hij der belang bij hadde (Schoonoord)

    Ik stel der wal belang in

    er was veel werk te doen

    Het was een drokte van belang

    naar boven trekken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...