beleg het
  1. broodbeleg

    Vroeger haren de meeste meinsen gien beleg op 't brood, zuls gien botter, allennig wat smolt (Hijken)

    Zie ook:
  2. dun opgelegd hout

    De timmerman sluig een plinde onder an de mure en aan de kozienen sluig e beleg (Valthermond)

    Wij kent het beleg op de deur

    borrel zonder suiker (Wijs), zo ook

    ... um deur toe

    een schone borrel

    ... op 't kamnet

    helder moment

    mor beleg wordt ook zegd van de ringen en platen van het kamnet (Sleen)

    Zie ook:
  3. afgewerkte tegenkant

    De knopsgaoten binnen kepot; er moet even wat beleg tegen (Roderwolde)

    Zie ook:
  4. toeleg(Kop van Drenthe)

    Dat e daor op terechte kwam, dat was krek zien beleg (Roderwolde)

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...