beleggen, bedekken
Dat wicht zee: Ik wol die vent niet hebben, al was hij ok mit gold belegd (Barger Compascuum)
IJ moet de boterham goed beleggen met keze (Stieltjeskanaal)
De deuren beleggen
zie ook
Hij hef een goed belegde boterham
ik vertrouw hem niet (Ruw) *
beleggen van geld
Ze hebt het geld best belegd (Hoogeveen)
in andailen belegd (Zuidlaren)
beleggen van bijeenkomsten
Wij hadden een vergaedering belegd (Vledder)