belochten overgankelijk, werkwoord, zwak

Ook: belichten, Spellingvarianten als bij: licht I

  1. beschijnen

    Wij hebt die jong en dat wicht even belocht (Sleen)

    Die laamp kan het heile veld belichten (Roderwolde)

    Ze hadden 't schilderije hiel mooi belocht, het leek wel of 't leefde (Broekhuizen)

    Die foto's bint niet goed belocht (Zwiggelte)

    met zilveren knopen,

    verlochten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...