benaodern overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. benaderen

    Een haze benaodern (Sleen)

    Dat probleem moej van een andere kante benadern (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. in beslag nemen van slachtdier, omdat er een te lage waarde voor de belasting wordt opgegeven(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    De kemies hef 't vaarken benaoderd (Diever)

    Zie ook:
  3. nemen

    Doe de paander dartig ze, heb ik het kalf benaoderd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...