beneid bijvoeglijk naamwoord
  1. benieuwd, nieuwsgierig

    Ik bun beneid of e ok komp (Barger Oosterveld)

    Ik bin arg beneid naor het spullegien van Meu Marchien (Beilen)

    Zie ook:
  2. verwonderd

    De buren keken beneid op toen ze oenze neeie auto zagen (Uffelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...