hard lopen, vaak wild
Hij bentert oes altied deur de rogge (Beilen)
Zie loopt aal um het hoes tou te bentern (Barger Oosterveld)
(weg)jagen
De kwajonges wuurden oet de appelhof benterd (Padhuis)
wild tekeer gaan
Die pèerde, ij moet er niet zo met bentern (Zweelo)
Die hef er ok hiel wat an of benterd
tureluurs