bepaolen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bepalen, vaststellen

    Wij moet nog bepaolen, wanneer wij weggaot (Anloo)

    Wie hebben onze trouwdag al bepaold (Valthermond)

    Wij kunt nog niet bepaolen, hoe lange as het duurt (De Wijk)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...