bepreken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. met preken aankunnen

    De neie domnee hef een bulderstem, die kan de kerk wal bepreken (Beilen)

    Zie ook:
  2. in het predikambt bevestigen

    Zie ook:
  3. vermanend tot betere inzichten brengen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hie wol mij wal bepreken, mar ik hol vast an mien eigen gedachten (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...