beschikken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. beschikken

    Hij kun nog niet over het geld beschikken (Padhuis)

    As het neudig is, kuj aover mij beschikken (Meppel)

    *De mens wikt, God beschikt (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...