beschouwen
Hij beschouwt heur toch wal as minder (Padhuis)
Gooud beschouwd hef e gien recht van spreken (Eext)
Dat moej niet as onwil beschouwen (Beilen)
bekijken(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Hij zal een jonge wèzen van een dikke twintig jaor, a'k hum zo beschouwe (Ruinen)