besmeren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. besmeren

    Een plakkien ontbijtkoek besmeren wij altied met botter (Coevorden)

    Zie ook:
  2. bevuilen

    Mit die dunne mest van tegenwoordig

    besmeer ie alles (Ruinerwold)

    gezegd naar aanleiding van grote aantallen (Dwi);

    besmoggeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...