besmoezen overgankelijk, werkwoord, zwak

Ook: besmoezeln

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. stiekum afspreken

    Dat hebt ze mit mekaar besmoesd. Daor is gieniene wat van gewaar worden (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. ompraten

    Heb ie oe weer laoten besmoezen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. voor elkaar maken

    Dat komp wal goed, dat besmoes ik wal even (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...