besnien overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. besnijden

    Een jeudenjong wordt besneden (Rolde)

    Zie ook:
  2. besnijden, bijsnijden

    Hie kan zo mooi holt besnieden (Balloo)

    Klompen mussen op het lest even besneen worden tegen de scharpe randties

    zie ook

    Dat schaop moej even de klauwen besnieden (Anloo)

    Zie ook:
  3. castreren

    Biggen besnieden (Dalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...