besnuien II overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. besnoeien

    Die struke muj neudig is wat besnuien (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  2. De jongen maakt alles op en de olden mut heur er um besnuien (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...