best II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. Rekking in zoz en mdbest

    Het was een beste boer (Dwingelo)

    Het wil niet te best (Klazienaveen)

    Dat kan ik mij best veurstellen daj niet metwilt (Sleen)

    Ze kwamen nog best met een naovordering (Dalen)

    Hij is best weerkomen

    in de oude sok

    Het is mie best

    laat zich beetnemen

    Ajuu, het beste

    de kous op de kop

    Dat is niet van het beste, waj daor vortgeeft (Emmen)

    Het beste is daj direct in hoes komt (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...