bestaon I het
  1. bestaansperiode

    Zie hebt net het 50-jaorig bestaon vierd (Sleen)

    Zie ook:
  2. kostwinning

    Die melkzaak van hum, daor zit een best bestaon in (Havelte)

    Zie ook:
  3. karakter(Kop van Drenthe)

    Der zit een goed bestaon in dat mèensk (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  4. verstandhouding(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wij heb een good bestaon under mekaar (Uffelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...