besturen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. besturen

    Hij is wal zo onhandig, het is maor good dat zien vrouw het zaakie bestuurt (Beilen)

    Um een auto te besturen moej een riebewies hebben (Emmen)

    schede

    bestuurd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...