beul
Hij is beul in de slaachterij (Eext)
Hij is zo brutaol as de beul (Hoogeveen)
wreed persoon
Die vent was een beul veur zien vrouw (Beilen)
aover de koenen (Ruinerwold)
sterke kerel, harde werker, maar ook lomp en onbehouwen
Die jong kun waarken as de beste, het was een beul van een vent (Peize)
persoon, die de turf op lengte afslaat bij de persmachine
Bie het persmesien was der een beul, dei de törven kappen mos (Valthermond)
een naar gezicht
beulmes