beulen onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: bèulen (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), böllen, böllen II

  1. loeien

    De koenen beult, is der nog wel drinkwater in de tunne? (Ruinerwold)

    As de koenen vrog in de mörgen in het land beult, volgt er een warme dag (Borger)

    Zie ook:
  2. hard schreeuwen, zingen of huilen

    Dat is gien zingen wat die jong dut, dat is beulen (Peize)

    Hij haar hom aordig zeer daon, hij beulde het oet (Roderwolde)

    Zie ook:
  3. hard werken, zwoegen

    Dat is jao beulen, dat is gien gewoon warken meer (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...