beuren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. tillen

    Hoe zwaorder de konte van de hekkeboom, hoe makkelijker aj 't hekke beuren kunt (Ruinerwold)

    Hie beurt er niet zwaor an (Sleen)

    Beur ie jouw kaaie ok al

    in de schuur

    Zie ook:
  2. geld ontvangen

    As de priezen oploopt, kunt de boeren wat extrao beuren (Eext)

    Zie ook:
  3. te beurt vallen

    Zowat mag ons niet beuren

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...