bevreten overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. elkaar het voer of eten wegnemen

    Dat bigge is zo'n ofbieter, dei hebt ze bevreten (Barger Compascuum)

    Hij het mai bevreten (Peize)

    Mien vrouw bevret mij (Sleen)

    Zie ook:
  2. in

    Die koenen zint mooi bevreten

    daar aan begint

    beèten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...