bezörgen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bezorgen

    Biggen bezörgt oe wel een bende wark (Kerkenveld)

    Hij hef de bosschup wal bezörgd (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. zorgen hebben

    Zodoende hadde 't mensk niks te bezörgen

    Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...