bezetting -s, de
  1. bezetting

    Wij hebt vief jaor bezetting had (Anderen)

    De bezetting van het gebouw duurde een week (Coevorden)

    Zie ook:
  2. beklemming, benauwdheid

    Ik had weer last van bezetting op de börst

    Zie ook:
  3. aantal

    Oes meziekkorps hef een mooie bezetting

    hard voor werken

    Ze hebt daor een goeie bezetting

    hij werkt niet hard

    Die man hef een hiele bezetting op de börst

    hem flink laten betalen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...