biendern onovergankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: bien I

  1. snel, met grote passen lopen

    Doe hij bange worde, mus ie hum zien biendern (Ruinerwold)

    Hij beenderde deur de vore (Beilen)

    Wat mot je deur dat laand baaindern (Emmer Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...