Ook: beest (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), beeist (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), beist (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), baist (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)
beest, inz. (jonge) koe
Wij hebt de beeste al op stal (Hijken)
Hij zet er uut as een biest (Dwingelo)
van personen
Wat een biest van een kerel (Exlo)
Het was bij de biesten of (Sleen)
... bai de beisten om of (Roderwolde)
De biest uuthangen (Hoogeveen)
Hie was aaltied het slim beeist
slaat nergens op
Dat hangt mar de biest oet... (Padhuis)
Ie bint biest
lompe vent, sufferd (Bov), ook onfatsoenlijk en met flauwe praatjes (Sle), brutaal (Rol), dom en onbeschoft