bigge -en, dehet, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe

Ook: big (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe)

  1. big

    Hij is tussen bigge en varken in

    heeft een mooie draf

    Dat is net een bikkie, die een minne tet had hef

    recht voor zijn raap (Coe), zie ook

    De kleinste biggen an de bak hebt 't mieste lawaai (Borger)

    Zie ook:
  2. van personen

    Die jong is zo'n bigge, die zeg mar zo wat vort (Zweelo)

    Dei heurt nog bie de biggen

    zie ook

    ULO-biggen

    aan het verkeerde adres

    De biggen van het regiment

    aan beide kanten gezaagde planken

    Zie ook:
  3. snottebel(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    De biggen lupen hum oet de neuze (Padhuis)

    om scheiding met het belendend perceel duidelijk te maken

    Hej een bikkie opvreten? Staart hangt je under de neus

    van een erg smalle akker

    keu

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...